- aftrekken
- {{aftrekken}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [zich verwijderen] partir2 [zich op weg begeven] se diriger (vers)♦voorbeelden:1 de vijand trok met stille trom af • l'ennemi partit sans tambour ni trompetteII 〈onovergankelijk werkwoord, overgankelijk werkwoord〉1 [wiskunde] 〈onovergankelijk werkwoord〉 faire des soustractions; 〈overgankelijk werkwoord〉 enlever2 [afschieten] tirer♦voorbeelden:1 je hebt verkeerd afgetrokken • tu as mal fait ta soustractionacht van veertien afgetrokken geeft zes • quatorze moins huit font sixIII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [inhouden] déduire (de)2 [door trekken verwijderen] retirer (de)⇒ arracher (de)3 [afwenden, afhouden] détourner (de)4 [seksueel bevredigen] branler5 [naar beneden trekken] tirer (vers le bas)♦voorbeelden:2 ik zal de tafel wat van de kachel aftrekken • je vais éloigner un peu la table du poêlede bloemen van de planten aftrekken • arracher les fleurs des plantes3 afgetrokken worden van iets • être distrait de qc.4 zich aftrekken • se branler5 een jongen van een schutting aftrekken • empoigner un garçon pour le faire descendre d'une clôture→ {{link=hand}}hand{{/link}}
Deens-Russisch woordenboek. 2015.